Gerda Damen – Vermeulen

Opgetekend door J. (Sjef) Smeets

Vandaag, 7 maart 2024, noteren we in Eindhoven de oorlogsherinneringen van de aldaar ook, op 30.4.1934, geboren mevrouw Gerda Damen – Vermeulen.

 

Gerda woont nog steeds in de oude Philipswijk, recht tegenover het stadion, waar zij met haar ouders, een zusje en drie broers bewust meemaakte wat zich in en rond hun huis in het Philips-Sportpark, afspeelde.

Het gerucht ging dat de Duitse troepen allemaal door onze straat zouden trekken. Daar waren we bang voor. Op de dag dat de oorlog uitbrak zijn we daarom met het hele gezin overgestoken van de Frederiklaan naar het huis van de familie Hoepe in de Hubertusstraat, waar we de nacht mochten doorbrengen. Ik zie mijn vader nog lopen met een matras op zijn rug, want we gingen er op de grond slapen. Het was een klein huisje met kleine kamertjes. Met ons zevenen lag de hele vloer vol.

 

Mijn vader, Nol Vermeulen, was in 1940 net terreinknecht geworden bij het Sportpark van PSV. Wij stonden er van toen af aan ook in de kantine. En mijn ouders hadden er de voorverkoop van kaartjes voor de wedstrijden. Ik heb er in de jaren, die volgden, misschien wel “een miljoen” verkocht. Om 10.00 uur deden we het loket, bij ons aan het huis, open. Daar was een kantoortje voor aangebouwd.

En waarschijnlijk hebben we net zoveel shirtjes gewassen. Eerst moesten we met een borstel de modder er vanaf zien te krijgen. En dan gingen ze in moeders’ wasmachine.  En daarna moesten we ze heel precies strijken. Dat gebeurde allemaal bij ons thuis. Zo werkte het hele gezin voor PSV. Allemaal voor niet meer dan het loon van mijn vader.

Mijn vader was een specialist in de aanleg van sintelbanen voor atletiekwedstrijden. Die had hij hier in het Sportpark aangelegd en goed onderhouden. Daarvoor en om te adviseren over het onderhoud van de voetbalvelden is hij na de oorlog onder andere ook nog in Kerkrade gevraagd.  

 

We woonden op dat park in de beheerderswoning. De Duitsers en hun NSB-aanhang gebruikten het veld wanneer het hun uitkwam. En dat was best vaak. Vooral ook de jongeren van de Nationale Jeugdstorm, NJS, stonden regelmatig bij ons voor de deur. (De NJS was een Nederlandse jongerenbeweging, die van 1934 tot 1945 bestaan heeft en georganiseerd was naar het voorbeeld van de Duitse Hitlerjugend, als nationaalsocialistische tegenhanger van de padvinderij J.S.). Als ze de sleutels niet kregen van de kleedkamers, om er hun uniformen te verwisselen voor sportkleding, dan waren ze vreselijk brutaal. Dan kregen we een grote mond en schreeuwden ze hard. Wij waren er heel bang van. Mijn vader had alle sleutels, die hij dan telkens verplicht moest afgeven.  Mijn oudere zusje Nelly, zes jaar ouder dan ik, verstopte die sleutels en ging weg. Ze hebben wel ooit met een pistool voor mijn vader gestaan als ze niet in de kleedkamers konden en de sleutels weer eens onvindbaar waren.

Er was wel school in die jaren, maar we zaten telkens in een ander gebouw omdat onze school eerst bezet was door de Duitsers en er later de Engelsen in zaten.

 

Tijdens het eerste bombardement op Eindhoven door de  Engelsen op 6 december 1942, bekend als “het  Sinterklaasbombardement”, was een vriendin van onze Nelly bij ons. Zij heette trouwens ook Nelly Vermeulen. De familie woonde net als wij op de Frederiklaan. Die Nelly hing tijdens dat bombardement bij ons thuis over mijn jongste broertje heen om hem te beschermen. Niet wetende dat het huis van haar ouders op dat moment weggebombardeerd werd, waarbij haar moeder, haar oma en een buurvrouw werden gedood.

 

Als er vliegtuigen overkwamen, dan ging ik met mijn broertje Jan op de tribune zitten en konden we dat schouwspel prachtig zien. We zagen de bommen naar beneden komen. Zo ook het bombardement op 30 maart 1943. (Bedoeld wordt het tweede Engelse bombardement op de Philipsfabrieken aan de Emmasingel en in de Willemstraat, niet ver bij ons vandaan, waarbij ook ca. 60 huizen werden getroffen, met de dood van 23 burgers tot gevolg J.S.). En er zat ook een enorme krater in de staantribune op vak L van het stadion. Dat was gewoon een zwembad geworden, zo groot.

Als er een wedstrijd was geweest dan gingen we onder de tribune op zoek naar Kwatta soldaatjes. Die verzamelde je toen. Voor tien wikkels kreeg je een reep chocolade.

 

Ik weet nog precies wat er gebeurde op 27 februari 1944. Ik was daarbij. Tijdens de voetbalwedstrijd PSV - Longa werd er opeens een razzia gehouden. De Duitsers sloten de poorten van het hele complex af en sommeerden alle jongens/mannen vanaf 18 jaar zich (terug) te melden voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Samen met NSB-ers gingen ze op zoek. Een tiental jongens vluchtte via de achterdeur ons huis binnen. Wij hadden destijds een politieagent in de kost, Rein Weis uit Friesland. Het was gelukkig een “goede” politieman. Hij trok snel zijn politie-uniform aan, deed de deur op slot en ging daar buiten voor staan. Ik zie hem zo nog daar staan. Duitsers en NSB-er hield hij tegen met de boodschap dat er niemand in mocht. Intussen lagen er jongens onder zijn bed en ook in kasten en in onze kelder. Anderen waren onder de overdekte tribune in de scheidsrechterkamer gekropen. Enkelen zaten boven de plafondplaten in de kleedkamers. Het ballenhok kon van binnen op slot, dus daar zaten er ook. Mijn ouders en mijn oudste zusje stonden in de kantine te werken. Sommige jongens kropen onder grote werktafels in de keuken en mijn ouders zetten daar bierkistjes voor. Er werd wel in de kantine gezocht, maar ze zijn niet achter het buffet in de keuken geweest. Uit angst is uiteindelijk een jonge onderduiker, Theo de Hond, toch uit zijn schuilplaats gekomen en die hebben ze meegenomen. Hij is naar Duitsland gestuurd.

 

Op 19 september 1944, ’s daags na de bevrijding van Eindhoven werd de stad weer gebombardeerd. Mijn vader was toen met de buurman naar Son, dat grenst in het noorden aan de Stad. Bij gevechten was daar een koe gedood en ze dachten daar vlees van te kunnen kopen. Ze zaten daar opeens midden in het vuurgevecht bij de brug over het kanaal. De buurman kreeg een scherf in zijn been. Ze konden pas de volgende morgen terug komen. Wij zaten die nacht met veel angst in de schuilkelder, ons afvragend wat er met  de twee gebeurd zou zijn.

 

Na de bevrijding waren op het Sportpark de Engelsen in alle ruimtes ingekwartierd. Er stonden ook grote tenten waar ze kookten.
Als er eten overbleef dan deden ze dat in tonnen voor de varkens. Totdat ons vader dat zag. Die zei: “Er zijn hier zoveel mensen, die echt honger lijden”. Daar keken ze toch wel van op.
Daarna is er niks meer weggegooid. Van toen af aan konden de mensen met een pannetje naar de Hulstlaan gaan, waar het eten werd uitgedeeld. Dat vonden die soldaten ook prachtig.